Psalms 71

1Op U, o Heere! betrouw ik; laat mij niet beschaamd worden in eeuwigheid. 2Red mij door Uw gerechtigheid, en bevrijd mij; neig Uw oor tot mij, en verlos mij.
 gerechtigheid Gelijk Psa 31:2 .
3Wees mij tot een Rotssteen, om daarin te wonen, om geduriglijk daarin te gaan; Gij hebt bevel gegeven, om mij te verlossen, want Gij zijt mijn Steenrots en mijn Burg.
 rotssteen Hebr. rotssteen der woning.
,
  bevel Te weten, uwe engelen, gelijk Psa 91:11 ; of, Gij hebt verordineerd, ordinantie gesteld, dat ik zal behouden worden.
,
 om mij Of, van.
4Mijn God, bevrijd mij van de hand des goddelozen, van de hand desgenen, die verkeerdelijk handelt, en des opgeblazenen.
 hand des goddelozen, Dat is, geweld.
,
 hand desgenen, Hebr. palm.
,
  verkeerdelijk Of, met onrecht omgaat.
,
  opgeblazenen Of, van den wreden, zuren, die alles verderft, wrevelingen, geweldenaar. Het Hebreeuwse woord komt van zuurdesem, waarbij de apostel den boze ook vergelijkt, 1Co 5:8 . Of, [gelijk sommigen menen] door verwisseling van een letter, van wrevel of geweld.
5Want Gij zijt mijn Verwachting, Heere, Heere! mijn Vertrouwen van mijn jeugd aan. 6Op U heb ik gesteund van den buik aan; van mijner moeders ingewand aan zijt Gij mijn Uithelper; mijn lof is geduriglijk van U.
 uithelper; Of, uittrekker. Anders, uit mijner moeders ingewand hebt Gij mij getogen. Verg. Psa 22:10-11 .
,
 mijn lof Dat is, ik ben [of zal zijn] steeds bezig met U te loven en te prijzen, waartoe Gij mij van den beginne mijns levens oorzaak hebt gegeven.
7Ik ben velen als een wonder geweest; doch Gij zijt mijn sterke Toevlucht.
 velen Of, den groten.
,
  wonder Of, monster, waarvan velen [of de grote ] bij Sauls tijd vervaard en verschrikt waren geweest, menende dat God mij zonderling moest haten, omdat ik zoveel te lijden had; zie Psa 31:12 , en verg. onder vs.11. Sommigen verstaan dat David hier vervolgt hetgeen hij in vs.6 gezegd had, duidende dit op de wonderlijke verlossingen en beschermingen, die God aan David boven aller mensen vermoeden doorgaans gedaan had, zijnde een wonderteken, waardoor Gods volk zou leren God te geloven en vastelijk aan te hangen, en niet te twijfelen aan een goede uitkomst van Davids lijden. Verg. Isa 20:3 ; Eze 12:6 , Eze 12:11 , met de aantekeningen.
8Laat mijn mond vervuld worden met Uw lof, den gansen dag met Uw heerlijkheid.
 vervuld Gelijk Gij tevoren gedaan hebt, alzo geef mij nu wederom nieuwe oorzaak om U te prijzen.
9Verwerp mij niet in den tijd des ouderdoms; verlaat mij niet, terwijl mijn kracht vergaat.
 ouderdoms; Hieruit, alsook uit vs.18, wordt afgenomen dat David dezen psalm gemaakt heeft over Absaloms samenzwering en vervolging.
10Want mijn vijanden spreken van mij, en die op mijn ziel loeren, beraadslagen te zamen,
 ziel Dat is, die op mij loeren om mij het leven te benemen. Psa 56:7 .
,
 loeren Of, wachthouden, passen, of mijne ziel bespieden.
11Zeggende: God heeft hem verlaten; jaagt na, en grijpt hem, want er is geen verlosser.
 jaagt Verg. 2Sa 17:1-2 .
,
 verlosser Niemand, die hem nu kan verlossen uit onze hand.
12O God, wees niet verre van mij; mijn God! haast U tot mijn hulp.
 haast Want Absaloms vervolging overkwam hem zeer haastiglijk en onvoorziens. Zie 2Sa 15:14 .
13Laat hen beschaamd worden, laat hen verteerd worden, die mijn ziel tegen zijn; laat hen met smaad en schande overdekt worden, die mijn kwaad zoeken.
 verteerd Of, bezwijken.
,
  kwaad Dat is, mijnen ondergang, uitroeiing, gelijk onder vs.24.
14Doch ik zal geduriglijk hopen, en zal al Uw lof nog groter maken.
 nog Hebr. ik zal tot al uwen lof toedoen; dat is, U meer prijzen, dan ik gedaan heb. Verg. de manier van spreken met 2Ch 10:11 .
15Mijn mond zal Uw gerechtigheid vertellen, den gansen dag Uw heil; hoewel ik de getallen niet weet.
 getallen Dat is, de werken uwer gerechtigheid en van uw heil zijn zoveel in getal dat er geen tellen aan is.
16Ik zal heengaan in de mogendheden des Heeren Heeren; ik zal Uw gerechtigheid vermelden, de Uwe alleen.
 henengaan Alsof hij zeiden: Ik zal vrijmoedig en onbeschroomd daarhenen treden, gesterkt zijnde door Gods almogende kracht. Of, [gelijk anderen] ik zal mij begeven in het verhaal van uw machtige daden; ik zal in die stof treden, hoewel ik het niet kan doen naar hare waardigheid.
,
 vermelden, Of, melding doen, ophalen, gedachtenis maken, houden; U alleen de eer gevende, dat Gij mij zo dikwijls en wonderlijk door uwe gerechtigheid [gelijk boven vs.2, en onder vs.19], verlost en behouden hebt.
17O God! Gij hebt mij geleerd van mijn jeugd aan, en tot nog toe verkondig ik Uw wonderen. 18Daarom ook, terwijl de ouderdom en grijsheid daar is, verlaat mij niet, o God, totdat ik dezen geslachte verkondige Uw arm, allen nakomelingen Uw macht.
 terwijl Of, tot den ouderdom en de grijsheid toe. Zie van dergelijk gebruik van het Hebreeuwse woord Job 1:18 .
,
 dezen Dat is, den mensen, die nu tezamen leven. Zie Psa 12:8 .
,
 arm Dat is, uwe macht, gelijk het de profeet zelf terstond verklaart.
,
 nakomelingen Heb [die] komen zal.
,
  macht Die Gij toont in mij te verlossen en mijne vijanden te verdelgen.
19Ook is Uw gerechtigheid, o God, tot in de hoogte; Gij, Die grote dingen gedaan hebt; o God! wie is U gelijk?
 Ook is Sommigen hechten deze woorden aan het voorgaande aldus: En uwe gerechtigheid; te weten, verkondigen, [die] tot de hoogte toe [reikt], dat is, tot de hemelen. Zie Psa 36:6-7 , of tot op het hoogste; te weten, verkondigende roem.
,
 Gij Of, omdat Gij, of want Gij, enz. Anders, het zijn grote dingen, die Gij gedaan hebt.
20Gij, Die mij veel benauwdheden en kwaden hebt doen zien, zult mij weder levend maken, en zult mij weder ophalen uit de afgronden der aarde.
 veel Of, grote.
,
  kwaden Dat is, ellenden hebt doen ondervinden. Zie Job 7:7 .
,
 mij Anders, ons.
,
  weder levend maken Hebr. zult wederkeren, zult mij levend maken; idem Gij zult wederkeren, Gij zult mij ophalen. Hij wil zeggen: Gij pleegt zo te doen, Gij zult het nu ook doen. Verg. Psa 85:7 .
,
 mij Anders, ons.
,
  afgronden Dat is, uit diepe noden.
21Gij zult mijn grootheid vermeerderen, en mij rondom vertroosten.
 rondom Hebr. Gij zult rondom gaan, of omsingelen, Gij zult mij vertroosten; dat is, Gij zult mij van alle kanten troost laten wedervaren. Verg. Psa 45:5 .
22Ook zal ik U loven met het instrument der luit, Uw trouw, mijn God; ik zal U psalmzingen met de harp, o Heilige Israëls!
 Heilige Gelijk Psa 78:41 , en Psa 89:19 , enz. Dat is, Gij, die de heiligheid zelve zijnde, uw volk heiligt en van uw volk geheiligd wordt, dat is, voor heilig erkend, geroemd, heiliglijk geëerd en van alle afgoden afgezonderd wordt. Zie Lev 20:8 , Lev 20:26 ; Isa 8:13 ; Mat 6:9 , enz.
23Mijn lippen zullen juichen, wanneer ik U zal psalmzingen, en mijn ziel, die Gij verlost hebt. 24Ook zal mijn tong Uw gerechtigheid den gansen dag uitspreken, want zij zijn beschaamd, want zij zijn schaamrood geworden, die mijn kwaad zoeken.
 want zij David triomfeert door geloof, als ziende voor ogen zijner vervolgers ondergang. Anders, wanneer zij beschaamd, wanneer zij schaamrood geworden zijn.
,
 kwaad Gelijk boven, vs.13.
Copyright information for DutSVVA